DE DEKENFABRIEK VAN DE FIRMA JAN ZUURDEEG EN ZOON

1805-1933
ir. J. Zuurdeeg

DEKENFABRIEK STOPGEZET.

De N.V. Fabriek van wollen dekens De Blauwe Klok v. h. Zuurdeeg, aan den Ouden Singel te Leiden, zet 1 October haar bedrijf stil. Het personeel van ruim vijftig personen is ontslag aangezegd. De fabriek bestaat bijna 130 jaren.
Bovenstaand bericht meldde in 1933 het einde van een bekend familiebedrijf te Leiden. Het betekende tevens een einde van een reeks van acht generaties Leidse wevers, die begon toen Seger Jansz. in 1669 van Dordrecht naar Leiden trok. Uit de herdenking van het 100-jarig bestaan op 5 augustus 1905 volgt dat de fabriek is opgericht op 5 augustus 1805; een bewijs is daarvan echter niet gevonden.
In deze bijdrage wordt een aanzet gegeven tot het schrijven van een geschiedenis van het bedrijf. Centraal staan de volgende vragen. Waaraan ontleende het bedrijf zijn naam De Blauwe Klok en wat betekent het jaartal 1652 in zijn embleem?

De voorgeschiedenis van de panden

Na de stadsuitleg van 1611 verkocht het Leidse stadsbestuur aan Cornelis Rochusz. van der Houck twee lege erven, elk groot 24 vierkante roede (1 roede = 14,2 m²), gelegen aan de Oude Singel . Het transport vond plaats 8 november 1614 . De koper heeft op de erven huizen laten bouwen en in één of meer daarvan is hij een ”geleybackerij” begonnen. Hij vervaardigde dus majolica . In de loop der jaren moet hij van familienaam zijn veranderd, want toen Dirck Maire, boekverkoper in Den Haag, twee percelen in veiling bracht die eigendom waren van zijn vrouw, is sprake van Van Bodegem; Meynsgen Cornelisdr. van Bodegem, dochter en enige erfgename van Cornelis Rochusz. van Bodegem. Op 15 januari 1639 kocht Abraham van de Kellenare de jonge voor 5300 gulden de percelen. Overigens ondertekende Cornelis Rochusz. al in 1607 in zijn vroegere woonplaats Delft de akte van huwelijkse voorwaarden van zijn zuster Jannetje en de Leidenaar Jacob Jansz. Malveseyn met “Cornelys Rochuss. van Boedegom” .
'De Blauwe Klok' tussen 1895 en 1910 (foto gemeentearchief Leiden).

Maire verkocht beide andere percelen aan Augustijn Cornelisz. Schipper, plateelbakker en Claes Teecken, lakendrapier. Deze laatste verkocht zijn bezit in 1653 aan Abraham van de Kellenaer. Nadat deze in 1659 ook nog een gedeelte van de plateelbakkerij van de curator over de boedel van de overleden Schipper en diens vrouw Barbara Jansdr. van der Sluys had gekocht, was vrijwel het gehele complex weer in één hand.

Brouwerij de Klock

Abraham van de Kellenaer was blijkens zijn akte van ondertrouw van 20 oktober 1636 verver van beroep. In een viertal zogenaamde weesrentebrieven van 19 december 1651 wordt hij echter brouwer genoemd; tot zekerheid van zijn daaruit voortvloeiende verplichtingen worden hypothecair verbonden “sijn twee huysen ende haren erven staende ende gelegen binnen deser stede Leyden opte Oude Chingel omtrent de Pellicaensbrugge, met de brouwerije daerannex ende alle ‘tgene in ende tot deselve brouwerije behoort ende de voorseyde hypotheque annex is” . Bij verkoop van een losrente op 27 juni 1657 door Abraham van de Kellenaer verbindt hij hiervoor zijn “huys ende brouwerij genaemt de Clock, mitsgaders de twee huysen ten wedersijden daeraen verheelt, staende ende gelegen binnen deser stede op de Oude Cingel” . Hier wordt dus voor het eerst de naam vermeld. De brouwerij schijnt formeel De Witte Clock te hebben geheten.
Nadat Abraham Kellenaer in financiële moeilijkheden was geraakt, bracht de aangestelde curator van zijn boedel in veiling “een extraordinaire groote starcke welgeapproprieerde ende neringhrijcke brouwerije met de bewoonhuysinge, bequame plaets ende ruymte daer jegenwoordich een rosmolen staet, kelders ende verdere accommodementen van dien, staende ende gelegen binnen deser stede op de Oude Vest, voor desen genaemt de Klock ende nu de Roo Dubbelde Sleutel geteyckent mette letteren A en B, met noch twee groote starcke mouterijen met een vierkant erve daer achteraen, staende ende gelegen aen de Coolgraft, geteyckent mette letter C, met noch een nieuwt starck huys ende erve staende ende gelegen aen de voorseyde Coolgraft recht over de voorseyde mouterije, uytcomende met een poort op de Langegraft ...”.
Met de Oude Vest wordt de Oude Cingel bedoeld. Ook tegenwoordig wordt eerstgenoemde naam nog regelmatig gebruikt. Koper van het hele complex werd Johannes Pouls de jonge voor 17.750 gulden. De levering vond plaats op 6 december 1667 . Bovengenoemde Johannes verkocht eerst in 1668 een overdekt erfje aan Claes Tycke en in 1671 de rest aan de minderjarige weeskinderen van Elias Pouls, kalandermeester, voor 20.000 gulden, en de brouwerij-gereedschappen voor 5400 gulden. Er is dan weer sprake van de brouwerij De Clock . De voogd over die kinderen verkocht eerst in 1673 een nieuwe “dubbelde mouterij aen de Coolgraft” met noch een nieuw woonhuis en erf aan dezelfde gracht recht tegenover de “mouterije in de Clockpoort” voor 2690 gulden en twee jaar later de gebouwen aan de Oude Singel ; een huis en erf met de brouwerije van De Klock voor 8400 gulden aan Willem van Noort, verver te Delft. Het transport volgde op 24 mei 1675. Het is merkwaardig dat hier sprake is van een haast volledig vernieuwde brouwerij of althans mouterij, want na 1670 kreeg de brouwnering in Leiden een geweldige klap, waarvan onder meer De (Witte) Klok het slachtoffer werd.
Van 1 mei 1652 af ontving de stad als opvolger van de burggraaf 3 stuivers per brout, een bepaalde hoeveelheid gebrouwen bier, in verband met een heffing op gruit en hop. Van de brouwer in De Klock of De Witte Klock, alleen in 1666 De Klock of Rode Sleutels genoemd, werd het recht voor zo’n 80 à 90 brouwten ontvangen, maar in het boekjaar 1670/71 nog slechts 6 brouwten en daarna niets meer .
Enige jaren later verkocht Willem van Noort aan zijn westelijke buurman Daniel Ramack voor 800 gulden een deel van zijn bezit, namelijk “een werckhuys ende erve sijnde voor desen geweest een rosmolen”. Dit stond achter het belangrijkste pand van de verkoper.

Lakenververij van Van Noort

Wellicht na enige jaren leegstand is de brouwerij verbouwd tot een ververij. Als na Willem van Noorts overlijden ook zijn weduwe Perina van der Hiel op 13 februari 1719 is overleden, wordt op 30 mei 1720 ten overstaan van notaris Paulus van Crombrugge de akte van scheiding en deling van de nalatenschap opgemaakt . Hierin wordt het huis, erf en ververijen De Blaauwe Klok aan de Oude Singel bij de Paauwbrugge genoemd, met een getaxeerde waarde van 12.000 gulden. Dit goed is toegedeeld aan de beide zoons Dirk en Willem van Noort gezamenlijk .
Dirk van Noort maakte op 9 maart 1720 ten overstaan van bovengenoemde notaris zijn testament, waarbij hij zijn broeder Willem tot enige erfgenaam benoemde , Hij stierf in november 1729 en werd op 2 december in de Hooglandse kerk begraven. Zijn broer Willem kreeg nu zijn onroerende goederen. Deze was in 1710 getrouwd met Cornelia Magdalena de Haas. Nadat zijn vrouw hem was voorgegaan, overleed Willem op 29 januari 1744. Hij werd op 5 februari 1744 in de Hooglandse kerk begraven. Twee van zijn vier kinderen overleefden hem, namelijk Willem jr. en Mattheus van Noort, respectievelijk gedoopt 30 april 1711 en 1 maart 1713. Zij lieten de boedel van hun vader 24 jaar lang onverdeeld.
De akte van boedelscheiding werd 22 december 1768 opgemaakt door notaris Josué l’ Ange. Willem jr. kreeg o.a. “een huys ende erve bevoren geweest de brouwerije van de Klok dog naderhand geapproprieert tot een ververije met alle de vaste en losse gereedschappen staande en gelegen binnen deser stede op de Oude Vest omtrent de Pauwbrugge” .
Willem van Noort was op 15 juli 1736 getrouwd met Hester Jacoba van Gangelt. Op 4 maart 1737 maakten zij ten overstaan van notaris Jan Buyk een gezamenlijk testament, waarbij zij elkaar tot enig erfgenaam benoemden . Willem overleed het eerst en werd 6 november 1777 in de Hooglandse kerk begraven. De weduwe was dus erfgenaam. Zij overleed in 1785 en werd op 26 maart in dezelfde kerk begraven. De bezittingen gingen naar hun zoon, Jacob van Noort, geboren 22 maart 1739, gedoopt in de Waalse kerk de 25ste van die maand. Hij was 25 mei 1762 in de Grote kerk te Dordrecht getrouwd met de in die stad wonende Megthalina Stratenus. Op 21 december van dat jaar maakten zij ten overstaan van notaris Albertus Kleynenbergh een gezamenlijk testament, waarbij zij elkaar tot erfgenaam benoemden . Het eerst overleed Jacob; hij werd 2 februari 1799 in de Hooglandse kerk begraven.
Megthalina Stratenus was daarmee als erfgename eigenares van de percelen geworden. Zij verkocht het geheel voor 650 gulden aan Jan Zuurdeeg. Op 28 maart 1812 werd ten overstaan van notaris Jan Burghart van Gent de transportakte verleden van “een huis geapproprieerd tot een ververij, voor dezen geweest zijnde drie huizen staande en gelegen binnen deze stad op de Oude Cingel” .
Het ten oosten van vorenbedoeld complex aan de Oude Singel gelegen huis met erf werd door Zacharias Stuten voor 1200 gulden verkocht en 8 augustus 1807 geleverd aan Johannes Piekaar, stiefvader van de minderjarige Jan Zuurdeeg en voor diens rekening . Verder kocht Jan Zuurdeeg op 15 september 1821 het huis ten oosten daarvan .


De poort van 'De Blauwe Klok'
(Gemeentearchief Leiden).

Visitekaartje van 'De Blauwe Klok', circa 1880.

De start van het bedrijf

Jan Zuurdeeg, geboren 10 juli 1783, werd gedoopt op 13 juli in de Hooglandse kerk. Zijn vader, deken- en duffelfabrikant, stierf reeds in 1787. Hij liet zijn vrouw achter met drie kinderen die twaalf, tien en drie jaar oud waren. Zij trouwde nog hetzelfde jaar met Johannes Pikaar, dekenfabrikeur. In hoeverre toen reeds sprake was van een bedrijf is niet duidelijk. Later bezat Pikaar een vrij uitgebreide dekenfabriek, zoals blijkt uit de inventaris van zijn nalatenschap , opgemaakt na zijn dood op 5 juni 1830. Zijn weduwe was Clara Cristiaanse. Pikaar was de kinderen Zuurdeeg toen nog een flink bedrag schuldig wegens de erfportie van hun vader en moeder.
Aangenomen moet worden, dat Jan Zuurdeeg zijn bedrijf stichtte op 5 augustus 1805 in gehuurde lokalen en die hij later kocht. Uit gegevens van de Patentbelasting blijkt dat de opzet bescheiden was; nog in 1814 werkten er minder dan tien knechten. Kort voor zijn huwelijk in 1807 kocht hij het huis naast de Blauwe Klok, waar hij tot zijn dood in 1857 woonde.
Dit complex is in 1877 afgebrand. De huizen die daarna op die plaats zijn gebouwd, zijn inmiddels weer afgebroken voor een grote doorbraak ten behoeve van een nieuwe noord-zuidverbinding als onderdeel van de zogenaamde cityring. Ter herinnering aan deze fabriek is de nieuwe straat Klokpoort genoemd. In verband met de aanleg van de cityring is de Pauwbrug iets naar het oosten verplaatst.
In de akte van boedelscheiding van 1831 (zijn eerste echtgenote en oudste zoon zijn respectievelijk in 1821 in 1826 overleden) opgemaakt bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd van zijn tweede zoon, Paulus Jacobus, werd de waarde van het bovenbedoelde complex zonder gereedschappen en voorraden gesteld op f 3500,-. Tot het bedrijf behoorden nog twee droogramen buiten de Marepoort. Daarnaast bevond zich in de boedel nog een aandeel van een vijftiende deel in drie volmolens met daartoe behorende paarden en gereedschappen ter waarde van f 400,-.

Vennootschap onder firma

Bij akte van 18 december 1840, verleden voor notaris Abraham Zuurdeeg, ging Jan Zuurdeeg met zijn zoon Paulus Jacobus een vennootschap aan, inzake “het uitoefenen der Deken- en Duffelfabrijk en Handel, onder de firma van Jan Zuurdeeg en Zoon”. In deze akte is onder andere bepaald, dat na het overlijden van Jan Zuurdeeg, Paulus Jacobus de zaak nog zes maanden na het overlijden voor gemeenschappelijke rekening zou kunnen aanhouden. Wanneer hij de gebouwen en activiteiten van de vennootschap zou willen overnemen, dan moest hij dat binnen vier maanden na het overlijden te kennen geven. Dit kon dan tegen de boekwaarde.
In een brief van 1 januari 1841, waarin de cliëntèle mededeling werd gedaan van de oprichting van de vennootschap, werd er op gewezen dat de bekroning op de tentoonstellingen in 1808 te Amsterdam, in 1820 te Gent en in 1825 te Haarlem veel had bijgedragen aan de groei van de fabriek. De vennoten wilden met vernieuwde ijver de verkregen positie handhaven.

Vijftigjarig bestaan

Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de firma verscheen in de Leidsche Courant van zaterdag 4 augustus 1855 het volgende bericht:

                Wij achten het voor de ingezetenen eener stad als Leyden, wier bloei en welvaart voor een groot deel van het fabriekwezen afhangt, de vermelding alleszins waardig, dat het heden de dag is waarop de Heer J. Zuurdeeg voor vijftig jaren zijn fabriek in wollen dekens alhier begon, die hij thans met zijnen zoon onder de firma J. Zuurdeeg & Zoon voortzet. Heeft hij haar gedurende dit tijdsverloop, gelijk bekend is, aanmerkelijk mogen uitbreiden, hij is tevens rusteloos en met goed gevolg werkzaam geweest aan de ontwikkeling en volmaking van het vak zelf waartoe zij behoort. Dit laatste verdient opentlijk en dankbaar erkend te worden, want waarlijk! onze stad mag er roem op dragen eenen fabrikant te bezitten wiens industrieële verdiensten reeds in 1808 met zilver bekroond werden en die naderhand op elke tentoonstelling waar belooningen van dien aard werden uitgereikt, zelfs nog op de laatste te New-York eenen eereprijs behaalde. Indien wij niet bepaaldelijk van den Heer Z. als fabrikant gewaagden, zouden wij nog rijke stof vinden over zijne veelvuldige werkzaamheden en betrekkingen ten algemeenen nutte in maatschappij en kerk uit te weiden, die hij met zooveel ijver en christelijke zin vervuld heeft en in weerwil zijner hooge jaren blijft vervullen; doch ‘t zou zijne bescheidenheid en nederigheid evenmin behagen als die vermelding noodig zou zijn bij eene bevolking, bij welke de edele grijsaart ook uit dien hoofde zoo gunstig bekend staat.

Na de dood van de stichter van het bedrijf in 1857 zette zijn zoon en medevennoot Paulus Jacobus het bedrijf voort.

Uit de akte van boedelscheiding opgemaakt na de dood van Paulus Jacobus verleden voor notaris Jan Anthonij Prijn op 22 mei 1867. blijken de percelen “allen aan elkander verheeld en bekend onder den naam van De Blaauwen Klok”, evenals in 1858, een waarde te hebben van f 6000,-. Tot het bedrijf behoorden toen ook vier droogramen op het Raamveld buiten de (toen inmiddels) voormalige Marepoort.
De fabriek en firma werden overgenomen door zijn twee zonen, te weten Willem Carel en Jan Boudewijn. Eerstgenoemde studeerde aanvankelijk theologie, maar brak zijn studie aan de Leidse Universiteit af en ging in de fabriek van zijn vader werken. Zijn jongere broer Jan Boudewijn beschouwde hem daarom als een indringer. Tussen de beide broers leidde dit nog niet tot ernstige moeilijkheden. Die waren er echter wel tussen hun zonen en opvolgers.
Uit een krantenbericht blijkt dat het bedrijf in 1896 is gemoderniseerd. De beide vennoten schaften verbeterde werktuigen en stoomkracht aan en verhoogden de productiviteit. Het antieke poortje met de blauwe klok en haar emblemen lieten zij in de oorspronkelijke toestand.


Brand!

Een uitvoerig bericht in het Leidsch Dagblad van 21 juni 1877 maakt melding van een grote uitslaande brand in de dekenfabriek De Blauwe klok.
                Nauwelijks deed gisteravond de nachtpolitie alhier na elven hare eerste ronde of zij kondigde den ingezetenen door ratelen en geroep aan dat er brand was uitgebarsten. Ook de brandklok en de tamboers der schutterij lieten zich hooren. Een ontzaglijke menschenmassa was dadelijk op de been. Spoedig was algemeen bekend dat de brand was ontstaan op den Ouden Singel in de dekenfabriek, genaamd ?De Blauwe klok? van de hh J.B. en W.C. Zuurdeeg. Het vuur nam zulk een uitbreiding aan, dat even nadat eenige personen voor het eerst de vlammen uit het dak hadden zien slaan, de geheele fabriek van boven tot beneden één vuurpoel geleek, waaruit de vlammen een ongelooflijke hoogte met knetterend geweld opstegen, zelfs zoo dat een groot gedeelte der stad er door verlicht werd en de hitte aan de overzijde zoo sterk was, dat vele toeschouwers ‘t er niet konden uithouden. Wel waren de brandspuiten der zoutkeet en der weesjongens spoedig tegenwoordig en werden zij terstond door anderen gevolgd, doch zij waren niet bij machte de beide aan weerszijden gelegen perceelen te beveiligen. Spoedig daarop was de geheele brandweer tegenwoordig, waaronder ook de leerlingen der Kweekschool voor Zeevaart met de spuit van die inrichting, onder aanvoering van den waarnemenden secretaris den heer Juta, die zich bij deze gelegenheid eveneens zeer verdienstelijk maakten.
                Te halftwaalf, even na aankomst van de stoomspuit, kwam het bovengedeelte van den gevel der fabriek naar beneden, gelukkig zonder eenig menschenleven te eischen. Onmiddellijk stortten ijzerwerk en brandende houten binten naar beneden, terstond weer gevolgd door een zee van vuur, die zich ver in den omtrek hoog in de lucht voortbewoog, terwijl zelfs op verren afstand brandende stukken hout op de toeschouwers terechtkwamen. Het eerst sleepten de vlammen het aan de rechterzijde gelegen perceel in hun woeste vaart mede, waarin het kantoor en magazijn gevestigd was. Van hetgeen op kantoor aanwezig was, had men vooraf door inslaan van ramen en blinden met kordaatheid een gedeelten weten te redden. Doch niettegenstaande de massa water die er verwerkt werd, was ook dit perceel weldra als in een vuurzee veranderd, waarin men bij herhaling verschillende kleurschakeeringen waarnam.
                Te twaalf uren viel er weder een ander gedeelte van den fabrieksgevel naar beneden. Inmiddels had het vuur zich ook aan het achtergedeelte van het aan de andere zijde grenzende woonhuis medegedeeld. Welhaast zag men de vlammen tusschen de dakpannen en reten heenwerken, totdat eindelijk het dak bezweek, met geraas instortte en de vlammen zich opnieuw hoog in de lucht verhieven. Weldra stond ook de tweede verdieping in lichterlaaie, doch door den grooten toevoer van water zoo van beneden als van de beide zich boven het aangrenzende huis bevindende slangen, waarvoor de dragers zich onverschrokken op het dak begaven en alle gevaar trotseerden, mocht men er in slagen het benedengedeelte voor verdere vernieling te bewaren.
                Ook aan de andere zijde was men intusschen den brand, die zich weder aan een ander perceel had medegedeeld, zoo goed als meester. Het bezit van de stoomspuit kon nu niet genoeg op prijs worden gesteld. Zonder haar zouden de gevolgen waarschijnlijk niet te overzien zijn geweest. Maar ook al de andere spuitgasten deden dapper hun best. Men was er in geslaagd het gevaarlijke element tot de drie perceelen te beperken. Aan hulpvaardige handen ontbreekt het bij zulke gelegenheden niet. Nauwelijks was de brand in zijn eerste begin ontdekt, of de bewoners, waarvan er zich menigeen reeds ter ruste bevond, der nabij liggende perceelen werden van het gevaar verwittigd en dadelijk werd er van meubelen, huisraad enz. enz. gered wat er te redden viel, en bij de buren in den omtrek in veiligheid gebracht. ’s Nachts te halftwee vertrok de eerste spuit, weldra gevolgd door de andere, terwijl twee handspuiten en de stoomspuit tot hedenmorgen nu en dan dienst doende, nog op de plaats des onheils bleven. Om elf uren kon ook de stoomspuit inrukken.

De fabriek na de brand van 20 juni 1877.

                Omtrent de oorzaak van het ontstaan van den brand is niets met zekerheid te vermelden. Ze is een raadsel. Wegens de begrafenis van wijlen de koningin had de fabriek dien dag niet gewerkt. ‘s Middags en ‘s avonds om halfnegen was de fabrikant, die naast de fabriek woonde, nog op ‘t kantoor geweest, zonder iets dat tot brand aanleiding of vermoeden zou geven, te hebben kunnen bemerken. Toen de kinderen ‘s avonds sliepen, de echtgenoote zich pas ter ruste had begeven en de dienstbode eveneens van plan was naar boven te gaan, ontdekte deze opeens het vreeselijk onheil, waarschuwde haar mevrouw en redde met deze de kinderen. Men kan zich gemakkelijk hun wanhopigen toestand en dien der beide eigenaars, die ook spoedig tegenwoordig waren, voorstellen. Weldra echter kwam er van buiten hulp opdagen. De schade is zeer aanzienlijk. Alle goederen, die eerstdaags zouden worden afgeleverd, zijn een prooi der vlammen geworden, behalve de andere voorhanden goederen en gebouwen. Gedeeltelijk was een en ander geassureerd.
Door deze noodlottige brand werden dus al de nieuw gebouwde lokalen en nieuwe machineriën met woonhuis, magazijn en kantoor in de as gelegd. De fabriek is op de oude plaats niet herbouwd. Het terrein met de afgebrande gebouwen werd verkocht aan A. Fremery. Het antieke poortje met de blauwe klok werd niet verkocht. De firmanten wilden vermoedelijk niet dat hun handelsmerk in vreemde handen kwam.

Een andere fabriek

Ruim een maand na de brand kon de fabrikage van dekens worden hervat. Hiervoor werd de wollendekenfabriek met kantoor en magazijn van de firma J.J. Krantz & Zoon aangekocht. Deze lag eveneens aan de Oude Singel,
doch meer westwaarts . In een brief van 30 juni 1877 kondigt de firma Jan Zuurdeeg en Zoon de voortzetting van het bedrijf aan:
1 Augustus beginnen wij onze werkzaamheden te hervatten in de gisteren aangekochte Wollen Dekenfabriek der firma J.J. Krantz en Zoon, zodat wij ons aanbevelen bij behoefte aan nieuwe wollen dekens.
De koopakte werd 31 juli 1877 verleden voor notaris mr. J.M. Gordon te Leiden. De koop ad f 29.000,- omvatte “een fabrieksgebouw met de zich daarin bevindende machinerieën met erf, staande en gelegen aan de Oude Singel, plaatselijk genummerd 174, 176 en 178, uitkomende aan de Baatestraat, benevens een pakhuis en erf, staande en gelegen in de Zandstraat, plaatselijk genummerd 3, alles kadastraal bekend als gemeente Leiden, sectie B nummers 1542 en 2570, tezamen groot elf aren en vierendertig centiaren”.
De panden werden bij akte van 13 december 1878, verleden voor genoemde notaris, ingebracht in de vennootschap onder de firma Jan Zuurdeeg en Zoon.Later verkeerden de gebouwen in niet al te beste staat. Op advies van de rooimeesters zegden burgemeester en wethouders de firma aan het voor de fabriek gelegen kantoor en de magazijnlokalen, wegens bouwvalligheid af te breken en nieuw op te bouwen. Hieraan is op 15 januari 1896, de geboortedatum van de vader van de firmanten, voldaan op “een wijze, die èn de architect, de heer W.F. van der Heyden, èn H.H. lastgevers tot ere strekte”. Het nieuwe kantoor had “iets degelijks inwendig en sierlijk naar buiten daargesteld”. De firmanten hadden hiervoor flink moeten investeren. Het antieke poortje met de blauwe klok en het jaartal 1652 is bij deze gelegenheid in de gevel van het nieuwe kantoor opgenomen.
Uit herinneringen aan het zilveren huwelijksfeest van de oudste firmant kan worden afgeleid, dat in 1899 de fabriek 29 werklieden had, waarbij meerdere met dezelfde familienamen.

 

Dekenfabriek De Blauwe Klok aan de Oude Singel na de uitbreiding van 1910.

Nieuwe firmanten

Nadat de jongste firmant Jan Boudewijn in 1903 was gestorven, deed zijn oudere broer, wiens gezondheid te wensen liet, zijn aandeel in de firma over aan zijn zoon Paul Louis Carel Julius . Krachtens genoemde akte werd met ingang van 1 augustus 1903 de vennootschap onder firma Jan Zuurdeeg en Zoon - met als doel het fabriceren van en de handel in wollen dekens en alles wat daarmede verband houdt - voortgezet door Paul L.C.J. en Frederik Carel, zonen van respectievelijk Willem Carel en Jan Boudewijn Zuurdeeg.
Het 100-jarig bestaan van de firma werd op 5 augustus 1905 gevierd. Op die dag werd de oudste firmant, Paul, benoemd tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau . Het feest zelf werd gevierd met een boottocht van personeel, familie en kennissen met het stoomschip Volharding XIII. Het schip legde voor deze gelegenheid aan voor de fabriek aan de Oude Singel. Aan boord was ook het acht man sterk muziekkorps van de Schutterij.
Door aankoop op veilingen kon het complex worden uitgebreid . Het totale beschikbare terrein groeide daardoor tot 1743 m². De opstallen op de percelen B 2518 en 2519 werden gesloopt en op het zo verkregen terrein, tezamen met perceel B 1873, werd in 1910 een nieuw fabrieksgebouw opgericht, dat een geheel vormde met het reeds bestaande fabrieksgebouw. Dit hele aaneengesloten complex stond bekend als Oude Singel nrs. 174/182.
De bouwvergunning omschreef het werk als volgt: “Uitbreiding der wollendekenfabriek met nieuwe fabriekslokalen op het terrein der perceelen Oude Singel nos. 182 en 182a, bestemd voor weverij, spinnerij (met negen electromotoren) en wolmagazijn, en door het bouwen van eene verdieping op een bestaand gedeelte der fabriek, bestemd voor wolmagazijn, Oude Singel 180, sectie B no. 2799”. Laatstgenoemde krachtbronnen kwamen bij de al aanwezige twee stoommachines en vijf electromotoren.

 

De viering van het eeuwfeest van de firma met een boottocht met personeel, familie en kennissen met het stoomschip Volharding op 5 augustus 1905.

Omzetting in een N.V.

Op 1 april 1916 trad Paul Zuurdeeg wegens gezondheidsredenen uit de firma, die door Frederik Carel werd voortgezet. Eén der voorwaarden bij de ontbinding van de vennootschap was dat de zaak der ontbonden vennootschap op straffe van een boete niet binnen tien jaar in enigerlei vennootschapsvorm mocht worden voortgezet. Desondanks werd op 26 april 1921 de N.V. Fabriek van Wollen Dekens en Duffels De Blauwe Klok Jan Zuurdeeg en Zoon opgericht . Doel was het fabriceren van wollen dekens, duffels en aanverwante artikelen, alsmede de handel in die artikelen, het één en ander in de meest uitgebreide zin. Het kapitaal van de vennootschap bedroeg één miljoen gulden, verdeeld in 1000 aandelen van f 1000,-. Geplaatst werden 300 aandelen, à pari volgestort door inbreng van het bedrijf met alle baten en lasten. Frederik Carel Zuurdeeg werd directeur. Enige jaren later werden bij akte d.d. 4 juli 1928 de statuten gewijzigd ten aanzien van de winstverdeling: 25 % moest toekomen aan de reserve en de rest zou worden verdeeld onder de aandeelhouders .
In 1930 werd het 125-jarig bestaan gevierd. Ondanks de grote concurrentie werd toen nog gesproken van een steeds toenemende bloei. In verband met de slechte economische toestand werd het bedrijf met ingang van 1 oktober 1933 stilgezet en het personeel, ruim 50 personen, ontslagen. De N.V. begon op 20 februari 1934 met de liquidatie en werd met ingang van 23 april 1934 opgeheven. De gebouwen vonden een nieuwe eigenaar in de firma W. van Dam, een glashandel, die er zijn bedrijf vestigde. Later is deze firma omgezet in N.V. Leidse Glashandel v/h Fa. W. van Dam en Co. Nadat in 1977 de naam was gewijzigd in Glascom Leiden B.V. is het bedrijf in 1980 verhuisd naar Alphen aan den Rijn. Het kantoorgebouw is daarna verbouwd tot studentenflats; de “gemoderniseerde” gevel werd teruggebracht in zijn oorspronkelijke staat met kruiskozijnen, terwijl boven de ramen op de verdieping weer het oude opschrift werd aangebracht:

1805 JAN ZUURDEEG EN ZOON 1895

De naastgelegen fabriek uit 1910 werd afgebroken om plaats te maken voor een appartementsgebouw. Als herinnering aan de fabriek en verfraaiing van de naastliggende parkeerplaats zijn hier enige uit de fabriek afkomstige metalen pilaren geplaatst.


Bijlage 1. Prijzen van dekens

Uit een briefwisseling tussen de diaconie-instellingen van de Evangelische-Lutherse gemeente te Amsterdam en de firma betreffende een schadevergoeding voor de bij de brand van 1877 verloren gegane 57 wollen en 28 katoenen dekens blijkt, dat een goede kwaliteit eenpersoons katoenen deken van 3 x 2¼ el (à 0,68 m²) destijds f 5,50 à f 6,- kostte. Een wollen deken was f 8,-. De dekens waren naar Leiden gezonden om te worden gewassen à 15 cent per stuk.
Op 2 juni 1880 werden in Amsterdam 6000 wollen dekens voor militairen aanbesteed in partijen van 500 stuks. De voorlopige toewijzing was als volgt: aan Jan Zuurdeeg en Zn. 500 stuks à f 5,91 en 500 à f 6,14; aan Gebr. van Wijk 500 à f 5,91½ en 500 à f 6,13½; H.J. van Wensen 500 à f 5,95 en 500 à f 6,10; J. Zaalberg en Zn. 500 à f 5,97 en 500 à f 6,08; Jules Regout te Maastricht 500 à f 5,99½ en 500 à f 6,05½; J. Scheltema Jz. 500 à f 6,- en 500 à f 6,05. Hoewel uit de geringe prijsverschillen een scherpe concurrentie zou kunnen worden verondersteld, blijkt dat het totaal bedrag van de diverse partijen per bedrijf exact hetzelfde is, namelijk 1000 dekens voor f 6.025,-.
Uit een calculatie uit 1909 voor wollen dekens voor eigen gebruik van een der firmanten blijkt, dat aan grondstoffen en arbeidsloon en zonder winst berekening een zomerdeken van 1.70 x 2,25 m f 3,42 kostte en een zwaardere en arbeidsintensievere fantasiedeken f 5,60.

 

Dekenloodje

.. Gemeentearchief Leiden (GAL), Secretariearchief 1575-1816 (SA II inv. nr. 6602, Oud-belastingboek C, fol. 11v; H.A. van Oerle, Leiden binnen en buiten de vesten (Leiden 1975), deel 2, kaart 44A, bouwblok C nrs. 8 t/m 11.

. GAL, Rechterlijk Archief (RA) inv. nr. 67, Waarboek QQ, fol. 185.

. Zie voor gegevens over de fabricage van majolica in Leiden en wel speciaal in het bedrijf van Augustijn Cornelisz. Schipper aan de Oude Singel: D. Korf, Majolicavondsten in en om Leiden (Leiden 1970), speciaal p. 42-46.

. Transport op 20 juli 1639, GAL, RA inv. nr. 57, Register van willige en onwillige decreten, deel 9 fol. 175v.

. A. Käyser-van der Zee, Een Leidenaar voor een Delftse notaris, Genealogische Bijdragen Leiden en Omgeving 2 (1987) AL 115-116.

.. GAL, Weeskamer-archief inv. nr. 207, Register van weesrentebrieven, deel Y, fol. 108-111.

. GAL, RA inv. nr. 71, Register van schuld- en rentebrieven LL, fol. 176.

. GAL, RA inv. nr. 57, Register van willige en onwillige decreten, deel 12 fol. 333v; inv. nr. 45 Vonnisboek AAA, fol. 186v.

. Het transport geschiedde op 23 juli 1671, GAL, RA inv. nr. 67, Waarboek 5H, fol. 125.

. GAL, SA II inv. nr. 6630, Bonboek Zijloord, fol. 28; RA inv. nr. 67, Waarboek 5K, fol. 309.

. GAL, Archieven van de Stadsheerlijkheden en Vroonwateren inv. nr. 965a; in het boekjaar 1 mei 1652-30 april 1653 werden in deze brouwerij 98 brouwten gebrouwen, in 1653/54 93, 1655 92, 1655/56 82, 1656/57 93, 1657/58 86, 1658/59 94, 1659/60 84, 1660/61 84, 1661/62 80, 1662/63 81, 1663/64 82, 1664/65 60, 1665/66 30, 1666/67 86, 1667/68 47, 1668/69 29, 1669/70 52, 1670/71 6, 1671/72 nihil. Hoe groot de algehele terugval was kan bijvoorbeeld aan de hand van de totaalcijfers over 1652/53 (? 297-18-0) en over 1677/78 (? 127-13-0) geïllustreerd worden.

. Transport op 17 januari 1682.

.. Voor meer gegevens over het geslacht Van Noort zie P.J.M. de Baar, Beknopte genealogie van het lakenwevergeslacht Van Noort, Genealogische Bijdragen Leiden en Omgeving 6 (1991) GE 135-137.

. GAL, Notarieel archief (NA) inv. nr. 1637, akte nr. 53 fol. 6v, 33 en 34.

. GAL, NA inv. nr. 1637, akte 32.

. GAL, NA inv. nr. 2203, akte 148.

. GAL, NA inv. nr. 1853, akte nr. 18.

. GAL, NA inv. nr. 2051, akte 212.

. GAL, Notarieel Archief 1811-1842 (NNA) inv. nr. 139, akte nr. 54.

Destijds werd men meerderjarig en handelsbekwaam op 25 jarige leeftijd.

. GAL, RA inv. nr. 67, Waarboek 11R, fol. 154.

. Akte verleden voor notaris Abraham Zuurdeeg.

.. GAL, NNA inv. nr. 147, fol. 121 e.v., 171 e.v.

.. Verleden voor notaris Jan Anthonij Prijn op 22 mei 1867.

. Leidsch Dagblad, 15 januari 1896.

.. De fabriek die hier oorspronkelijk stond, van Dozy, was in 1832 door Krantz gekocht, die deze flink uitbreidde en er zijn garen- en later zijn dekenfabriek vestigde, zie J.K.S. Moes, De laken- en wollenstoffenfabriek van J.J. Krantz en Zoon. In: C.B.A. Smit en H.D. Tjalsma (red), Leids fabrikaat, een stadswandeling langs het industrieel erfgoed (Utrecht z.j.) 77-79, speciaal 87-88; S.J. Beurze, Winst, vermogen en familiebelang binnen de firma J.J. Krantz en Zoon 1826-1948. In: J.K.S. Moes en B.M.A. de Vries (red.), Stof uit het Leidse verleden, zeven eeuwen textielnijverheid (Utrecht 1991) 145-161, speciaal 151.

. Bij akte dd. 28 januari 1904, verleden voor notaris Mr. J.A.F. Coebergh te Leiden.

. K.B. van 3 augustus 1905 nr. 27.

. Op 21 november 1904 werd perceel B nr. 1873 als open grond aangekocht; 23/30 september 1905 perceel sectie B nr. 1821 (huis en erf aan de Oude Singel nr. 170); 28 april/5 mei 1906 percelen sectie B nrs. 2518 en 2519 (Oude Singel nrs. 180 en 182); 13/20 november 1909 percelen sectie B nrs. 1819 en 1820 (twee huizen en erven aan de Zandstraat nrs. 7 en 5).

. Bij akte verleden voor notaris H.M.J. Janssen te Den Haag.

. Verleden voor notaris H.M.J. Janssen te Den Haag.